1.   zucht zn. 'ziekte; begeerte'
Onl. suhti met een overdrachtelijke betekenis '(moreel) verderf' en in een hypercorrecte vorm met -ft- (zie achter) in in stuote (lees stuole) suffte 'de zetel van verderf' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. sucht, socht 'ziekte, i.h.b. koorts' in die ... socht no rede Noch quale en dogde 'die geen ziekte, koorts of kwaal had' [1265-70; VMNW], hem die leghet jn heeter sucht 'degene die koorts heeft' [1287; VMNW].
Os. suht (mnd. sucht); ohd. suht (nhd. Sucht); ofri. sechte, siochte (nfri. sjocht(e)); oe. suht; on. sótt (nzw. sot); got. sauhts; alle oorspr. 'ziekte', < pgm. *suhti-.
Afleiding met het achtervoegsel *-ti- van de nultrap van de wortel *seuk- van ziek, met *-kt- > *-ht-.
Mnl. sucht was het algemene woord voor 'ziekte' en kwam ook voor in vele namen van specifieke ziekten, bijv. bloedzucht 'dysenterie' (blutsogt [1240; Bern.]), voetzucht 'voetjicht' (uoet sogt [1240; Bern.]) slaapzucht 'slaapziekte' (Slapende sucht [1567; iWNT], Slaep-sucht [1642; iWNT]). Zucht in de algemene betekenis heeft het afgelegd tegen ziekte, en ook de meeste samenstellingen zijn vroeg of laat verdwenen; min of meer bekend zijn nu onder meer nog geelzucht 'icterus' (gheilsucht [1300-25; MNW-R]), bleekzucht 'bloedarmoede' en waterzucht 'oedeem'.
Vanaf de 16e eeuw kreeg zucht, met name als tweede lid in samenstellingen, ook de betekenis 'begeerte', wrsch. onder invloed van het niet-verwante werkwoord zuchten in de overdrachtelijke betekenis '(zuchtend) verlangen, begeren', zoals in weetzucht, eerzucht, geldzucht, alle uit de 16e of begin 17e eeuw. Veelal wordt een corresponderend bn. op -ziek gevormd, bijv. koopzucht (zn.) naast koopziek (bn.). Bij Duits Sucht vond vanaf de 17e eeuw eenzelfde betekenisverschuiving plaats o.i.v. het niet-verwante werkwoord suchen 'zoeken, trachten te verkrijgen'. Veel jonge Nederlandse samenstellingen met -zucht zijn gevormd als leenvertaling uit het Duits.
Literatuur: M. Mooijaart (1997), 'Geen geelzucht, maar geldzucht: zucht als tweede lid van samenstellingen in de geschiedenis van het Nederlands', in: A. van Santen & M.J. van der Wal (red.), Taal in tijd en ruimte, Leiden, 95-104
Fries: sjocht(e)


  naar boven