1.   loco- voorv. (NN) 'plaatsvervangend'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. L.S., ... ook loco (plaatsvervangend) secretaris; L.P., loco (plaatsvervangend) president [1864; Calisch L], loco voorzitter [1880; Groene Amsterdammer], loco-burgemeester 'plaatsvervangend burgemeester' [1889; Groene Amsterdammer].
Locō is de ablatief van Latijn locus 'plaats'. Als technisch voorvoegsel zijn er in het verleden enkele neologismen mee gevormd, waarvan de belangrijkste locomotief is. In ambtelijke taal kwam loco al eeuwenlang voor in enkele vaste bijwoordelijke verbindingen, zoals loco citato 'op de aangehaalde plaats', in loco 'ter plaatse', loco 'id.', maar in de betekenis 'plaatsvervangend' wordt het pas in de 19e eeuw aangetroffen.
Latijn locus is ontstaan uit Vroeglatijn stlocus 'id.', verdere herkomst onzeker maar misschien verwant met stal.
De meest gebruikte NN samenstelling met loco- is de locoburgemeester. In veel gemeentes kent men daarnaast de titel locosecretaris 'plaatsvervangend gemeentesecretaris' en op provinciaal niveau soms de lococommissaris van de koningin. Andere samenstellingen met loco- zijn zeldzaam en/of ad-hocvormingen. Het BN equivalent van NN loco-burgemeester is eerste schepen; het voorvoegsel loco- is in het BN ongebruikelijk. Zie ook vice-.
Fries: loko-


  naar boven