1.   muur 2 zn. 'kruidachtige plant (geslacht Stellaria)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. misschien al in toponiemen, bijv. Merehaga, letterlijk 'muurhaag' [966; Gysseling 1960], Miradal, letterlijk 'muurdal' [1147; Gysseling 1960] (het eerste lid kan ook meer 'waterplas' zijn); mnl. mire 'muur, vogelmuur' en mure 'plant: vogelmuur?' [beide 1226-50; VMNW], eufragia ... draghet witte bloumen als muer '... heeft witte bloemen, zoals muur' [1450-1500; MNW]; vnnl. muer, muur in groote muer wort vogelcruydt ghenoemt, cleyne muer ... cruypende muer ... [1608; WNT]; nnl. muur in groote, middelslag en kleine muur [1777; WNT].
Mnd. mīr; vnhd. myer (nhd. Miere); nfri. mier, mierre; < pgm. *meur- (alleen West-Germaans); pgm. *-eu- > -eo resulteert in de mnl. vorm mire, pgm. *-eu- > -iu- resulteert in de mnl. en huidige vorm mure, muur.
Verdere herkomst onbekend. Gezien het betekenisveld 'inheemse flora' en de beperkte geografische spreiding is het misschien een substraatwoord.
Muur is een geslacht van planten uit de anjerfamilie, die in West-Europa inheems is; een bekende soort is de vogelmuur, met kleine witte bloempjes, die veel als onkruid voorkomt.
Fries: mier, mierre


  naar boven