1.   loochenen ww. 'het bestaan van iets ontkennen'
categorie:
geleed woord
Mnl. loggenen 'ontkennen' [1240; Bern.], loghenen, loochnen 'ontkennen' in Pieter loochnets al te male 'Petrus ontkende het volstrekt' [1285; CG II], 'het bestaan van iets of iemand ontkennen, (ver)loochenen' in om dat hi gheloeghent hadde sinen here 'omdat hij zijn Heer verloochend had' [1290; CG II].
Afleiding van een ablautende stam bij liegen. In het Nederlands trad verscherping op van -g- > -ch- voor -n- (Schönfeld, par. 48).
Os. lōgnian; ohd. louginen, lougnen (nhd. leugnen); ofri. leyna (maar nfri. leagenje o.i.v. leagen 'leugen'); oe. līegnan (ne. verouderd lain); on. leyna 'verbergen' (nno. løyne); got. laugnjan; < pgm. *laugnjan-, afleiding van een zn. *laug-nō- 'het loochenen, het ontkennen', waaruit: ohd. lougna 'id.'; on. laun 'verborgenheid, geheimzinnigheid' (nzw. lönn).
Fries: leagenje


  naar boven