1.   lokaal 1 bn. 'plaatselijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. locaal 'plaatselijk, op een bepaalde plaats betrekking hebbend' in municipale oft locale manieren van procederen [1570; WNT], 'id.' [1650; Hofman].
Ontleend aan Frans local 'plaatselijk' [1372-74; TLF], eerder al 'een bepaald lichaamsdeel betreffend' [1314; FEW], ontleend aan Laatlatijn localis 'id.', afleiding van klassiek Latijn locus 'plaats', zie loco-.
lokaliseren ww. 'tot een bepaalde plaats beperken, de plaats vaststellen van'. Nnl. localiseren 'op de juiste plaats stellen; de juiste plaats aanwijzen' [1824; Weiland]. Ontleend aan Frans localiser 'id.' [1801; Rey], afleiding van local 'plaatselijk'.
Fries: lokaal ◆ lokalisearje


  naar boven