1.   schavot zn. 'stellage voor lijfstraf'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Mnl. scofaut, scafaut, scavot (en varianten) 'stellage', i.h.b. 'kijkstellage, tribune' en 'podium' in die vrouwen, die op tscafaut lagen 'de vrouwen die zich op de tribune bevonden' [1340-50; MNW], van een scaeffot daer een predicare up predicte 'van een podium waar een prediker op predikte' [1432-68; MNW], 'stellage voor lijfstraf' in up tscaufault tonthoofden 'op het schavot te onthoofden' [ca. 1480; MNW].
Ontleend aan Oudfrans eschafaud 'executieplatform' [1357; Rey] (Nieuwfrans échafaud), ouder eschaafauz, eschalfaut 'steiger, stellage' [ca. 1170; Rey], een vervorming van Oudfrans chafaud 'steigerwerk' [ca. 1160; Rey], dat is ontwikkeld uit vulgair Latijn *catafaldus, een nevenvorm van*catafalicum, zie katafalk.
Uit de neutrale betekenis 'stellage' ontwikkelde zich eerst de betekenis 'tribune'. Vanaf de 15e eeuw ging de betekenis 'stellage voor lijfstraf' overheersen. Deze laatste betekenis is mogelijk opnieuw ontleend aan het Frans.
Het Nederlandse woord is uitgeleend aan verschillende talen: Duits Schafott 'stellage voor lijfstraf' [16e eeuw; Kluge], Zweeds schavott 'id.' [1749; Hellquist], Deens skafot 'id.' [1525-1750; Katlev] en Russisch škafút 'verhoging op een schip' [1795; Van der Meulen 1959]. Mogelijk is de uitlening aan de Scandinavische talen via het Nederduits verlopen.
Literatuur: R. van der Meulen (1959), Nederlandse woorden in het Russisch, Amsterdam, 80-81
Fries: skavot


  naar boven