|
1. |
lens 1 zn. 'voorwerp waarmee de richting van lichtstralen, geluidsgolven e.d. beïnvloed kan worden' categorie: leenwoord, geleerde schepping Nnl. Lens betekent eigentlyk een klein Glas, dat de gedaante van een Lins heeft [1744; Baker], bolronde lensen van een groot brandpunt [1820; WNT Aanv. depolariseeren], de kristallijne lens 'de ooglens' [1841; WNT]. Wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Latijn lēns (genitief lentis) 'linze', vanwege de vormgelijkenis tussen een linze en een bolle lens. Zie verder linze. Het woord kan zijn ontleend via Engels lens 'lens' [1693; OED]; de eerste Nederlandse attestatie is een vertaling uit het Engels. Aan het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw werd door wetenschappers al volop over lenzen geschreven, maar de oudste attestatie van een woord voor 'linze' dat in verband gebracht wordt met een lens, is pas uit 1637: Frans un verre en forme de lentille 'een glas in de vorm van een linze' [TLF], bij René Descartes, over de ooglens. Daarna verschijnt in het Italiaans lente 'lens' [1642; DELI], bij de astronoom Galileo Galilei, over een vergrootglas. In het Italiaans werd lente in de 14e eeuw ook nog gebruikt in de betekenis 'linze' [DELI], naast het thans nog steeds bestaande lenticchia uit het Latijnse verkleinwoord lenticula 'kleine linze'. In het Frans is de nieuwe betekenis 'lens' toegevoegd aan lentille 'linze', eveneens uit het Latijnse verkleinwoord lenticula 'kleine linze'; ook in het Duits is de nieuwe betekenis 'lens' toegevoegd aan het bestaande erfwoord Linse 'linze'. Het Engels onderscheidt lens 'lens', dat ontleend is aan het Latijn, en lentil 'linze', dat ontleend is aan het Frans. Literatuur: H. Baker (1744), Het microscoop gemakkelyk gemaakt ..., Amsterdam, I, 1 Fries: lins
|
naar boven
|