1.   lemmet 2 zn. 'kaarsenpit'
categorie:
leenwoord
Mnl. lenement 'kaarsenpit, lont' [1240; Bern.], lennemyt, lenmyt [1477; Teuth.]; vnnl. een lemmet ... dat altijt dueren sal in die lampe 'in de lamp een lampenpit die nooit zal verteren' [1546; MNW].
Ontleend aan Latijn līnāmentum 'stuk linnen; lampenpit', waarvan de ī in het vulgair Latijn is verkort, een afleiding van līnum 'linnen', verwant met linnen. Er zijn in het Nederlands vele nevenvormen en volksetymologische verbasteringen, zoals lament, van dit woord geattesteerd, waarvan het standaardtalig geworden lemmet er slechts één is.
Fries: -


  naar boven