1.   gluren ww. 'nieuwsgierig loeren'
categorie:
erfwoord
Vnnl. gluyeren, gloeren, glueren 'knipogen, wenken geven' [1588; Kil.], eerder al 'verliefde blikken werpen' zoals in't wijf dat met d'oogen gluyrt [1557; WNT], 'stiekem kijken, loeren' in die loer-ooght, ... steelwijs gluurt 'die loert, stiekem gluurt' [1610; WNT zulk], gluyeren 'tersluiks kijken' [1618; WNT], daarnaast ook 'gloeien, glimmen, glinsteren', zoals in soe lang 't gesternte gluyrt 'zolang de sterren glinsteren' [1676; WNT].
Gezien de eveneens voorkomende betekenis 'gloeien, glinsteren' is gluren wrsch. verwant met gloren. Wrsch. is ook sprake van invloed van loeren.
Mnd. gluren 'knipogen'.


  naar boven