1.   lamel zn. 'dunne strook'
categorie:
leenwoord
Nnl. lamelle "een blaadje, klein plat" [1824; Weiland], "dun blaadje, b.v. van de oude schriftrollen of boeken der Ouden" [1832; Weiland], "een blaadje; dun blik van allerlei metaal" [1847; Kramers], een sterken staalmagneet ..., die uit 5 op elkander geplaatste lamellen bestaat [1864; WNT week IV], lamellen 'bladen van een jaloezie' [1966; WNT tuimelen].
Ontleend aan Frans lamelle 'kleine strook' [18e eeuw; Rey], een geleerde ontlening aan Latijn lāmella, verkleinwoord van lāmina 'strook of plaat van stevig materiaal, strip', zie laminaat.
Het woord heeft diverse vaktalige betekenissen, bijv. in de elektrotechniek, de materiaalkunde, de biologie (lamellen van paddenstoelen e.d.), de geologie, en in het gewone taalgebruik als term voor een onderdeel van jalouzieën e.d.
Fries: lamel


  naar boven