31.   balpen zn. 'kogelpen'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. ballpoint [ca. 1950; Nierop 1979], ballpoint-pennen (mv.) [1952; WNT Aanv.], balpen [1960; M.H.].
Ontleend aan Engels ball-point (pen) [1948; OED], ballpen, ball-pen [1946; OED], gevormd uit ball (zie bal 1) en point (zie punt 2 en pen).
Het balpenprincipe werd in 1938 gepatenteerd door de Hongaar László Biró, en in het Brits-Engels heet zo'n pen ook wel een biro [1947; OED] (nog in Collins Cobuild 1990). Na de Tweede Wereldoorlog werd de pen vooral in Engeland en de VS een hype, maar wegens de slechte kwaliteit geen blijvend succes. In Nederland kreeg toen wel de Engelse benaming ballpoint vaste voet aan de grond. Een succes werd wel de pen die de Fransman Marcel Bich vanaf 1950 produceerde onder de merknaam Bic, een nog steeds gebruikte soortnaam in het Frans en het BN. De leenvertaling kogelpen [1960; M.H.] (< Duits Kugelschreiber) is een tijdlang gepropageerd als de juiste Nederlandse term, maar wordt vrijwel uitsluitend in België gebruikt. Ook twee andere leenvertalingen, bolpunt en bolpen [voor 1963; M.H.] werden wel aanbevolen als 'beter Nederlands'. Nu is echter alleen de leenvertaling balpen algemeen gebruikelijk. Het BN kent naast bic ook nog stylo, ook uit het Frans.
Literatuur: M.H. (1963) 'Kogelpen', in: Nu Nog 11, 66; J. Scheurer (1961) 'Het taalgebruik in het Bedrijfsleven', in: OT 30, 12; Horst 1995, 46-47
Fries: ballpoint, ballpen
32.   Bamis zn. (BN) 'Sint-Baafsmis; najaar'
categorie:
geleed woord, verkorting, eponiem
Mnl. bamesse [1267; CG I, 103]; vnnl. Bamis [1569; WNT].
Door syncope van de v ontstaan uit bavemesse 'feest van Sint-Bavo (1 oktober)', met een tweede lid mis 1. Voornamelijk in Belgische dialecten.
Literatuur: H. Heestermans 1999; H. Hogerheijde (1984) 'Oktober' in: E. Croonenberg e.a. Wat een taal. De dagen, Amsterdam, 83 e.v
33.   banjer zn. 'branie, patser' (Bargoens).
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. in de (synonieme) samenstelling banjerheer 'grote heer, branie' [1746; Kruyskamp], banjerds (mv.) 'opscheppers' [1859; WNT aftarnen], banjer 'branie' [1860; Moormann 1932].
Ontleend aan Maleis banyak 'veel'. Gezien de betekenis van het verwante werkwoord banjeren 'heen en weer lopen' [1900; WNT baanderheer], 'veel branie maken, nerveus heen en weer lopen' lijkt ook invloed van Maleis banjir 'stroom, invasie, toevloed; overstroming, vloed' en van het werkwoord (mem)banjir 'overstromen; toestromen, binnenstromen' niet uitgesloten.
De associatie met baanderheer 'heer die onder eigen banier optrekt' [ca. 1500; MNHWS], later 'iemand die als heer leeft of zich zo voordoet' [1624] en gevormd bij banier, moet secundair zijn, waarbij het zn. baan 'weg, straat' een rol gespeeld kan hebben.
Uit het Maleis stammen voorts ook de vormen nnl. banjer 'veel' [1767; Kruyskamp], banja, banje 'zeer', baing 'erg, zeer veel' [1919; Koenen] en nfri. banjer 'branie' [1822], banjerhear [1836], banjerje 'heen en weer lopen, flaneren' [1901], banjer 'zeer, erg; zat, plenty' [1900-01]; Afrikaans baie 'zeer', reeds 1780 als banje (Boshoff & Nienaber).
Literatuur: Endt 1972, 7; C. Kruyskamp (1946) 'Banjer, banjerheer, banjaard', in: TNTL 64, 51-54
Fries: banjer
34.   barbertje zn. 'mandje van draadwerk dat onder een kastplank kan worden gehangen'
categorie:
verkorting, eponiem
Nnl. barbertje 'hangmandje' [1968; WNT Aanv.].
In de betekenis 'mandje' is dit woord een terugvorming uit de oudere uitdrukking Barbertje moet hangen [1950; Dale]; wrsch. is daarvoor de oorspronkelijke fabrikant Tomado verantwoordelijk: het mandje was bedoelt om, letterlijk, te hangen. De uitdrukking Barbertje moet hangen 'iemand moet er hoe dan ook voor opdraaien of er schuldig voor worden verklaard' is gebaseerd op het 'Onuitgegeven Toneelspel' dat voorafgaat aan Multatuli's Max Havelaar [1860]. Daarin wordt de aangeklaagde Lothario er, ten onrechte, van beschuldigd Barbertje (verkleinwoord van Barbara) vermoord te hebben, waarvoor hij volgens de rechter moet hangen. Multatuli gaf het toneelstuk geen titel mee; aangezien de uitdrukking geen betrekking heeft op de aangeklaagde maar op het vermeende slachtoffer, is het onduidelijk waarom (en vanaf wanneer) het stuk de geschiedenis is ingegaan als 'Barbertje moet hangen'.
Literatuur: M. van Nierop (1968) Wat schuilt er in een naam: De taal waarmee wij leven 6 Hasselt, 132-133; A. Kruijssen e.a. (1994) Huizinga's spreekwoorden en gezegden, Baarn; Stoett 1953, nr. 112
35.   bedrag zn. 'geldsom'
categorie:
verkorting
Mnl. bedraghe (datief) 'gerechtelijk bewijs' [1288; CG I, 1255], bedrach 'overeenkomst' [ca. 1350; MNW], 'beschuldiging, aanklacht' [eind 14e eeuw; MNW]; vnnl. bedragh 'beschuldiging, vergelding' [1599; Kil.], van 't allergrootste bedragh van zeer groot belang [1626; WNT geheimenis]; nnl. 't bedrag of 't beloop van eene rekening 'het bedrag of de hoogte van een rekening' [1717; Marin].
Afleiding van het werkwoord bedragen, dat zelf met be- afgeleid is van dragen.
Mhd. betrac 'verdrag, overeenkomst' (nhd. Betrag 'bedrag, som'); nfri. bedrach. Ook mnd. bedragen 'aanklagen', sik bedragen 'bedragen, belopen'; mhd. betragen 'dragen, bijeenbrengen, rekenen' (nhd. betragen 'bedragen, belopen').
Bedragen betekent in het Middelnederlands 'aanklagen, beschuldigen' [1265-70; CG II, Lut.K], 'het bewijs van schuld leveren', en wordt ook wederkerend gebruikt: hem bedragen 'zich gedragen' [ca. 1325; MNW]. De betekenis 'bedragen, belopen, tot een zeker getal opklimmen' is in het Middelnederlands nog zeldzaam [ca. 1500; MNW], maar wordt gewoon in de 16e eeuw: bedraghende ter somme van zes ponden [1539; WNT winkelhouder], so vele als die costen souden moghen bedraghen [1566; WNT retracteeren]. De huidige betekenis van bedrag is pas Nieuwnederlands.
Fries: bedrach
36.   bedrijf zn. '(beroeps)werkzaamheid, firma; deel van toneelstuk'
categorie:
verkorting, leenvertaling
Mnl. te allen bedriue 'inzake iedere handeling' [1293; CG I, 1944], onder den bedriue van 'in het rechtsgebied van, onder de macht van' [1297; CG I, 2462]; vnnl. de werelt ... ende al haer valsch bedrijf 'de wereld en het geheel van haar valse activiteiten' [1500-20; MNW-P], bedrijf 'dat waarmee iemand de kost verdient' [1507; WNT]; 'deel van een toneelstuk' [na 1625; WNT]; nnl. bedrijf 'boerderij' [19e eeuw; WNT], 'onderneming; fabriek' [1940; Koenen].
Afgeleid van het Middelnederlandse werkwoord bedriven 'doen, handelen, ten uitvoer brengen, besturen', zie bedrijven. In de betekenis 'deel van een toneelstuk' wrsch. de leenvertaling van Frans acte < Latijn actus 'bedrijf; handeling', bij het werkwoord agere 'handelen' (zie ageren).
Mnd. bedrif 'het bedrijven; activiteit' (nhd. Betrieb 'firma; drukte'); nfri. bedriuw.
Tot in de 17e eeuw werden in de betekenis 'deel van een toneelstuk' ook wel handel en handeling gebruikt, eveneens leenvertalingen van acte of actus.
Fries: bedriuw
37.   beemd zn. 'weiland, veld'
categorie:
verkorting
Mnl. in de plaatsnaam Surbam 'Zuurbemde (BB)' [1208-09; Gysseling 1960, 1107], be(e)mpt 'weiland, grasland, veld' [1287; Toll.], beemd, beemt, bempt [alle 1275-1300; CG I].
Wellicht een verkorting van *ban-made 'het gemeenschappelijke hooiland', een samenstelling van ban 'rechtsgebied' en made 2 'weide' (waarnaast Fries de mieden 'de beemden' en miedstik 'stuk grasland, hooiland'). Westfaals band(e) en Rijnlands bende ondersteunen deze hypothese volgens sommigen maar ten dele.
Mhd. bameth 'beemd' [12e eeuw].
Literatuur: H. Dittmaier (1958) 'Rheinische Flurnamenstudien', in: Rheinische Vierteljahresblätter 23, 107-27; J. Goossenaerts (1962) 'Over aanhangers en over beemd', in: HZnMTL 16, 285-296
38.   beha zn. 'bustehouder'
categorie:
verkorting
Nnl. reformkorsetten en bustehouders [1902; WNT reform I], b-h-tje [1950; Dale], behaatje [1955; WNT Aanv.], beha [1959; WNT Aanv.].
Letterwoord, als eufemisme ontstaan als afkorting van bustehouder, gevormd uit buste en een afleiding van het werkwoord houden 'vasthouden, ophouden', een leenvertaling van Frans soutien-gorge, letterlijk 'bustesteun', misschien via Duits Büstenhalter.
Een combinatie van corselet (in bovengenoemd citaat nog reformkorset genoemd) plus bustehouder werd als vervanging voor het in die tijd nog gebruikelijke, maar vrouwonvriendelijke corset gelanceerd door de Française Herminie Cadolle (1845-1926). Het bovenstuk noemde zij corselet-gorge, later soutien-gorge. Haar eerste winkel opende ze in Buenos Aires in 1887 en toen in Parijs in 1889. Wijde verbreiding kreeg de beha door de Reformbeweging (1886-1910).
Fries: beha
39.   beheer
categorie:
verkorting
Zie: beheren
40.   beleid zn. 'wijze van handelen; overleg'
categorie:
verkorting
Mnl. beleed 'beheer, wijze van handelen' [1291; CG I, 1563], beleyt 'bestuur, gezag' [ca. 1400; MNW], ook gespeld beleet, beleit; vnnl. beleyt 'wijze van handelen' [1625; WNT], 'overleg' [1635; WNT].
Afleiding van het Middelnederlandse werkwoord beleiden, beleden 'besturen, regelen' [ca. 1440; MNW], dat zelf met be- is afgeleid van het werkwoord leiden.
Mnd. belide 'geleide; bewijs'.
Fries: belied

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven