1.   cellulose zn. 'celstof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. cellulose 'celstof' [1862; WNT plant II].
Ontleend via Frans cellulose [1840; Rey] of rechtstreeks aan Engels cellulose [1835; OED]. Beide vormen gaan terug op Latijn cellula 'kleine cel', verkleinwoord van cella 'kamertje' (zie cel), omdat cellulose de voornaamste substantie is waaruit celwanden van planten opgebouwd zijn. Het is in de 19e eeuw gevormd met het achtervoegsel -ose, waarmee vaak stofnamen worden gevormd (bijv. viscose) en waarmee in het Engels eerder al het bn. cellulose 'celachtig, van een cel' [1753; OED] was gevormd.
Aanvankelijk bestond ook het woord cellose 'celstof' [1872; Dale].
Fries: selluloaze


  naar boven