1.   cello zn. 'snaarinstrument'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. cello 'violoncel' [1824; Weiland].
Verkorting van violoncello (naast violoncel) [1824; Weiland viola 2], wrsch. beïnvloed door de Duitse verkorting Cello (18e eeuw; Kluge], < Italiaans violoncello 'kleine grote viool', verkleinwoord van Italiaans violone 'violone, grote viool'. Dit is zelf weer een vergrotingsvorm bij het zn. viola 'altviool', zie viool.
De Italiaanse benamingen voor de vier instrumenten van de vioolfamilie waren, van klein naar groot: violine 'kleine viool, ofwel de "gewone" viool', viola 'altviool', violoncello 'kleine violone, cello' en violone 'grote viool, violone (de voorloper van de contrabas)'.
Fries: sello


  naar boven