1.   celebreren ww. 'plechtig vieren, een mis opdragen'
categorie:
leenwoord
Mnl. celebrerende (teg.deelw.) 'de mis opdragend' [1295; CG I, 2161].
Via Frans célébrer 'de mis opdragen' [1174; Rey], eerder al 'plechtig vieren' [1119; Rey], of rechtstreeks ontleend aan christelijk Latijn (missam) celebrare '(de mis) opdragen' [12e eeuw] < Latijn celebrāre 'plechtig vieren', afleiding van het bn. celeber 'druk bezocht, gevierd, bekend', dat misschien verwant is met celer 'snel', zie accelereren.
Fries: selebrearje


  naar boven