1.   cel zn. 'klein vertrek'
categorie:
leenwoord
Mnl. celle, chelle 'klein vertrek' [1240; Bern.]; vnnl. cellekens (verkleinwoord, mv.) 'kleine onderdeeltjes van organismen' [1644; WNT], cel 'vakje in een honingraat' [1660; WNT]; nnl. cel 'vakje in een accu etc.' [1889; WNT], 'kleine eenheid in organisch weefsel' [1906; WNT].
Ontleend aan Latijn cella 'klein vertrek, voorraadkamer', ouder cēla, een afleiding van het werkwoord celāre 'verbergen', dat verwant is met helen 2. Hierbij hoort ook het zn. cellārium 'voorraadkelder', zie kelder.
Aan de uitspraak van cel met /s/ kan men zien dat het een jongere ontlening is dan kelder met /k/.
Fries: sel


  naar boven