1.   cavalerie zn. 'ruiterij'
categorie:
leenwoord
Vnnl. cavalery 'ruiterij, ruiters' [1588; Claes 1994], cavallerie 'militaire ruiterij' [1602; WNT pont]; nnl. cavalerie 'legeronderdeel met tanks' [1946; Sijs 2001], 'wapen der tanks en lichte vechtwagens' [1952; Koenen].
Ontleend via Frans cavalerie 'de gezamenlijke bereden legeronderdelen' [1546; Rey], eerder al 'ruiterij' [1308; Rey], of rechtstreeks aan Italiaans cavalleria 'ruiterij' [13e eeuw; Rey], een afleiding van het zn. cavallo 'paard' < Latijn caballus 'werkpaard, knol', later in de volkstaal het algemene woord voor 'paard', dat equus ging vervangen. De herkomst van caballus is omstreden, waarschijnlijk is het geen Indo-Europees woord.
cavalier zn. 'begeleider van een dame, galante heer'. Vnnl. cavalgieres (mv.) 'ruiters, bereden militairen' [1596; WNT Aanv.], cavailliers 'ridders' [1621; WNT Aanv.]; nnl. cavalier 'hoffelijke begeleider van een dame' [1861; WNT Aanv.], 'beleefde heer' [1872; Dale]. Via het Frans ontleend aan Italiaans cavaliere 'ruiter' < Laatlatijn caballarius 'ruiter', een afleiding van caballus 'knol'. De moderne Franse vorm is chevalier, in dezelfde betekenis chevaleresk.
Fries: kavalery


  naar boven