1.   nonkel zn. (BN) 'oom'
categorie:
leenwoord, metanalyse, alleen in België of Nederland
Mnl. onkel 'oom' in de toenaam van Joh. Onkel [1267; Beele]; vnnl. in de toenaam van Jan Noncle [1543; Debrabandere 2003]; nnl. nonkel 'oom' in nonkel ... smeet ze op strate [1851; WNT zeeveren].
De vorm nonkel is ontstaan uit m'n onkel of den onkel door verkeerde woordscheiding. Onkel is ontleend aan Frans oncle 'oom' [ca. 1100; TLF] < Latijn avunculus 'oom van moederszijde', letterlijk 'grootvadertje', liefkozend verkleinwoord van avus 'grootvader', dat verwant is met oom.
Fries: -


  naar boven