1.   gondel zn. 'lang, licht roeivaartuig; schuitje onder luchtballon, cabine aan kabel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. gondel 'rank Venetiaans roeivaartuig', in gelijck een Veneetsche gondel, zijnde seer ranck om mede te varen [1602; WNT veneetsch], 'rank roeivaartuig in het algemeen', in saloupen, fregaten ofte gondels (in Guinee) [1602; WNT verheffen]; nnl. gondel 'korf voor personen en ballast onder aan een luchtballon' [1937; ter Laan], (bij de Deltawerken) gondels van het nieuwe type 'kabelcabines ...' [1967; WNT Aanv. week I].
Ontleend aan Italiaans (Venetiaans dialect) gondola [1250-1300; Battaglia], eerder al in middeleeuws Latijn gondula [1094; DEDLI], waarvan de herkomst niet duidelijk is. Misschien een verkleinwoord van gonda 'soort boot', dat misschien is ontleend aan Grieks kóndu 'drinkschaal, nap', waarvan de herkomst evenmin duidelijk is (BDE). Mogelijk via een tussenvorm contura, die pas geattesteerd is in de 13e eeuw (in Venetië), uit Laatgrieks kontoura 'soort boot', een afleiding van kontouros 'met korte staart', gevormd uit kontós 'kort' (alleen in Laatgriekse samenstellingen) en ourā́ 'staart, achterste' (Rey). Contaminatie van Laatgrieks kontoura 'soort boot' met Italiaans ondula(re) 'golven' (Toll.) is weinig waarschijnlijk.
De modernere betekenissen konden ontstaan omdat het geschommel van in de lucht hangende schuitjes en cabines doet denken aan dat van een gondel op de golven.


  naar boven