1.   brijn zn. 'pekel'
categorie:
substraatwoord
Mnl. brine 'pekel' [1240; Bern.], breyne [1486; WNT]; vnnl. brijn [1599; Kil.].
Nfri. brein; oe. brīne, brȳne (ne. brine 'pekel(nat), zee').
Een woord van onduidelijke afkomst. Er wordt wel gedacht aan herkomst uit een afleiding pie. *mr-īnó- bij de wortel *mr- 'zee' (waaruit bijv. Latijn mare 'zee(water)', marīnus 'van de zee', zie marine). Dat zou dan mogelijk dezelfde wortel zijn als in broek 2 en misschien ook brak 2. NEW stelt herkomst uit pie. *bher- 'snijden' (IEW 166) voor, waarbij de betekenis dan iets als 'snijdend van smaak' zou moeten zijn. Een derde mogelijkheid is aansluiting bij de oe. vorm brīne: als brijn niet ontleend is uit het oe., zou het een kustwoord kunnen zijn met lange -i- voor lange -u- < pgm. *brūnjō- bij de wortel pie. *bhreu- 'zieden, heftig bewegen', waarbij ook bijv. branden zou behoren. Gezien de beperkte verspreiding gaat het echter wrsch. om een substraatwoord.
De oudste vindplaats staat weliswaar in Bern. 1240 (Limburg), maar volgens Weijnen komt de vorm vooral bij West-Vlaamse schrijvers voor. Wrsch. zijn er in het Nederlands varianten ontstaan doordat in de afzonderlijke dialecten verschillende ablautsvormen werden gebruikt. Zo konden -ij- < pgm. *-ei- en -ei- < pgm. *-ai- door elkaar gaan lopen. Hetzelfde is gebeurd bij brein.
Omdat het woord niet erg gebruikelijk was, kon de nevenvorm brem opkomen, zie bremzout.
Literatuur: Heeroma 1952, 260-261; J. Muller (1899) 'Brijn', in: TNTL 18, 70-81; A. Weijnen (1975) 'Het verspreidingsgebied van de ontronding' in: Weijnen 1975, 131-149
Fries: brein


  naar boven