1.   bèta- voorv. 'de tweede' of 'tweede soort'; (NN) 'betrekking hebbend op de exacte vakken'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. beta (zn.) 'tweede letter van het Griekse alfabet' [1847; Kramers], als voorvoegsel in betastralen [1912; Kramers], bêta-afdeling 'gymnasiumafdeling die toegang geeft tot academische studies in exacte vakken' [1952; Koenen], bètaleerling 'leerling aan een bèta-afdeling' [1952; Koenen]. Als verkorting opnieuw het zn. bèta 'leerling der B-afdeling van een gymnasium' [1946; Kramers III].
Nnl. bètafaculteit 'faculteit van de exacte vakken' [1961; Dale], bètawetenschap 'exacte wetenschap' [1975; Dale Hwb].
Oorspr. als zn. ontleend aan Grieks bẽta 'de tweede letter van het alfabet'. Deze letternaam is afkomstig uit Fenicisch bēt 'huis' (ook Arabisch bait 'huis', en zie bajes); de letter had oorspr. de vorm van een huis, maar daar is in de huidige lettervorm weinig meer van te merken, behalve misschien in de hoofdletter. Zie ook alfabet.
Uit beta als naam van de Griekse letter is de indelende functie 'tweede plaats in een rangorde' ontstaan. Zo staat bètastraling in de reeks van drie soorten radio-actieve straling naast alfa- en gammastraling (zie alfa-, gamma-). De bij de Nederlandse Hogeronderwijswet van 1876 ingevoerde indeling van het gymnasium in twee, als alpha, resp. beta benoemde afdelingen, leidde in Nederland tot samenstellingen als bèta-afdeling en bètaleerling, welke laatste werd verkort tot bèta. Dit gebruik is, weer alleen in Nederland, overgegaan op de indeling van universitaire studies, met bijv. bètafaculteit en bètawetenschap. In die context ontstond opnieuw een simplex bèta ter verkorting van 'student van een bètavak', en nog algemener 'iemand met verstand van bètavakken'.
Literatuur: Philippa/Quak 1994
Fries: bèta


  naar boven