1.   ginseng zn. 'Chinese plant'
categorie:
leenwoord
Vnnl. de zeer edele en beroemste wortel van geheel Sina, Ginseng by de Sinesen, en by de Japanders nisi genaemt [1670; Dapper]; nnl. ginzing, gins-eng, ging-seng '"mens-plant, geestachtige drogery", Chinese geneeskrachtige plant' [1770; Papillon].
Internationale ontlening (vergelijk o.a. Frans ginseng [1663; Rey], Engels gimsem [1654; OED], later eveneens ginseng) aan Chinees rén shēn 'mens-plant', vanwege een zekere gelijkenis tussen de gevorkte wortel van de plant en het menselijk lichaam.
Literatuur: O. Dapper (1670), Beschryving des keizerryks van Taising of Sina, Amsterdam, 205a


  naar boven