1.   duchten ww. 'vrezen'
categorie:
geleed woord
Mnl. duchten 'vrezen' [1265-70; CG II, Lut.K], dochten 'vrezen' [1265-70; CG II, Lut.K].
De herkomst is onduidelijk. Waarschijnlijk verwant met dunken, met een verleden tijd mnl. dochte, got. þūhtus 'geweten', on. þóttr 'mening, toorn', er zou dan verband worden gelegd tussen 'vrezen' en '(zich) bedenken'. Er is ook gedacht aan een verband met duwen; gezien oudere betekenissen van duwen en zijn Germaanse verwanten als 'bedrukken' en 'berispen' lijkt dat niet geheel uitgesloten. Ook heel goed mogelijk is verband met duchtig: men kan bevreesd zijn voor iets wat groot en flink is; duchtig is afgeleid van deugen, mnl. doghen, dat eveneens de verleden tijd dochte had.
Mnd. beducht 'bevreesd', zie beducht.


  naar boven