1.   druppen ww. 'druipen, druppelen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. laat 2 dropel druppen op 1 merbersteen 'laat twee druppels druppelen op een stuk marmer' [1351; MNW marbersteen].
Van dezelfde stam als druipen, met i-umlaut en West-Germaanse geminatie van de -p- voor de uitgang -jan.
Mnd. druppen 'druppelen'; mhd. trüpfen 'druppelen'; oe. dryppan (ne. drip 'druipen, druppelen'); < pgm. *druppjan-.


  naar boven