1.   tepel zn. 'uitmonding van de melkklier'
categorie:
geleed woord
Vnnl. tepels (mv.) [1534; Claes 1994a], in Dan sult ghi sulck deech legghen opten tepel ... van die vrouwe 'dan moet u zo'n papje op de tepel van de vrouw leggen' [1546; MNW nature].
Afleiding met het oude Germaanse verkleiningsachtervoegsel *-ila- van tip 'punt, uiteinde', zoals in mnl. een borsttyp 'een tepel' [1494; MNW], vnnl. ende sneet ... eenen tippe van Sauls rock 'en sneed een puntje van Sauls kleed' [1526; iWNT tip I], Ick til tot 's Hemels tip, van daach een machtigh ryck 'vandaag verhef ik een machtig rijk tot aan de hoogste hemel' [1612; iWNT tip I]. In tepel werd -i- > -ē- in open lettergreep. Daarnaast staat met de oorspr. klank in gesloten lettergreep tippel 'puntje, uiteinde' in mnl. tippel van der borst en memmem typpel 'tepel' en zonder bijbepaling typpel 'spits van een bouwwerk' [alle 1477; Teuth.]. Met ander verkleiningsachtervoegsel bovendien tipken 'puntje, uiteinde' in mnl. dat typken van der nasen 'het puntje van de neus', dat tipken van der memmen 'de tepel' [beide 1477; Teuth.]. Ten slotte zijn er varianten met ingeschoven nasaal voor de -p: mnl. timp 'puntige hoofdkap' [1444; MNW schutcovel], vnnl. timp 'puntvormig broodje' [1599; Kil.], dat qua nasalisering te vergelijken is met tamp, zie tap en tampon. Overdrachtelijk kan timp het mannelijk lid aanduiden, zoals in een timpje in de oven schieten.
Nnd. tippel 'puntje, uiteinde'; mhd. zipfel 'id.' (nhd. Zipfel); nfri. tipel 'stokje bij bep. spel'. Zonder verkleiningsachtervoegsel: mnd. tip; mhd. zipf; nfri. tip(pe); me. tippe (ne. tip); nzw. tipp; alle 'punt(je), uiteinde e.d.'. Met nasaal verder alleen mnd. timpe, ned. timp 'punt, uiteinde', nfri. timpe.
De gemeenschappelijke Germaanse wortel *tip- is vrij jong. Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans. Zie verder top.
Literatuur: Philippa 2004: 57
Fries: tipel 'stokje bij bep. spel'


  naar boven