|
1. |
benul zn. 'besef' categorie: geleed woord Vnnl. belul 'bewustzijn, besef; verstand' [1605-15; WNT], dat zy, bezwaart van drank en vaak, luttel beluls ... hadden 'dat zij, overmand door drank en slaap, weinig bewustzijn hadden' [1642-45; WNT]; nnl. benul [1862; WNT beslenteren]. Ook tegenwoordig nog naast elkaar dial. benul en belul. Gevormd uit het voorvoegsel be- met een onbekend tweede element. Verwant is misschien nnd. benĂ¼ll 'vrolijkheid', deze betekenis herinnert aan die van Nederlands lol. Daarnaast kan men denken aan verband met lallen, lullen, lollen 'onsamenhangend praten'. Fries: benul, belul
|
naar boven
|