1.   benefiet zn. 'voorstelling of wedstrijd ten bate van een goed doel'
categorie:
leenwoord
Nnl. Benefit-Concerten [1806; WNT virtuoos I], benefiet 'zekere voorstelling' [1831; WNT vol I], benefiet 'toneelvoorstelling ten gunste of ten bate van een populair acteur' [1914; Dale].
Ontleend aan Engels benefit 'benefietvoorstelling' [1802; OED], eerder al 'opbrengst; voordeel' < Middelengels ben(e)fet 'voordeel' < Oudfrans benfet 'id.' < Latijn benefactum 'goed gedaan', verl.deelw. van bene facere 'goed doen', gevormd uit bene 'goed', bij het bn. bonus 'goed' (zie bonus) en facere 'doen', zie doen.
Benefiet verdrong de oudere synonieme vorm benefice, als in nnl. beneficevoorstelling [1898; Dale], die was ontleend aan het Latijnse bijwoord benefice 'weldoend', eveneens een vorm van bene facere. Hierbij hoort ook Fries benefysje 'voorrecht, postje'.


  naar boven