1.   crypte zn. 'ondergrondse ruimte onder een kerk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. kripten (mv.) 'krochten' [1569; WNT]; nnl. crypten "onderaardsche holen, overwelfde kuilen, onderaardsche gangen, grafsteeden" [1777; Meijer] (daarvoor bij Meijer alleen als kunstwoord crypsis), crypta 'bedekte plaats, in het bijzonder onderaardse kerk' [1847; Kramers], krypte [1886; Kramers], ook crypte [1912; Koenen].
Al dan niet via Middelfrans cripte [14e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn crypta 'onderaardse plaats, grot' < Grieks kruptē 'verborgen plaats', afgeleid van het bn. kruptós 'geheim, verborgen', bij de stam van krúptein 'verbergen', zie cryptisch.
Hetzelfde Latijnse woord is al eerder ontleend en heeft zich in het Nederlands ontwikkeld tot krocht, waarmee in 1240 [Bern.] Latijn crypta nog vertaald wordt. In een later glossarium [1440; Harl.] komt deze vertaling niet meer voor, dus wrsch. werd crypta of crypte toen al niet meer als vreemd woord gevoeld. Een derde woord uit Latijn crypta is het via het Italiaans ontleende grot.
Fries: krypt


  naar boven