1.   oleander zn. 'sierplant (Nerium oleander)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. oleander es een boomachtich ghewas [1544; Dodonaeus].
Ontleend aan Oudfrans oléandre [1314; TLF], dat is ontleend aan middeleeuws Latijn oleandrum [14e eeuw; OED]. De verdere etymologie is niet geheel duidelijk, maar algemeen wordt aangenomen dat het woord via een opeenvolging van volksetymologieën, dissimilatie en andere vervormingen teruggaat op klassiek Latijn rhododendron 'oleander', dat ontleend is aan Grieks rhodódendron, letterlijk 'rozenboom', zie rododendron. Middeleeuws-Latijnse tussenvormen zouden dan o.a. *lauridendrum (o.i.v. lauris 'laurierboom', vanwege de vormovereenkomst van de bladeren) > lauriendrum (geattesteerd door Du Cange) > lorandrum [ca. 800; bij Isidorus van Sevilla] kunnen zijn. Na wegval van de l- (door herinterpretatie als lidwoord in de Romaanse talen of door invloed van Latijn olea 'olijf') en dissimilatie kan dan Frans oléandre zijn ontstaan.
Fries: oleander


  naar boven