1.   gratineren ww. 'met een korstje toebereiden'
categorie:
leenwoord
Nnl. gratineeren 'spijzen die met geraspt brood enz. bestrooid zijn, in de oven een lichte korst laten krijgen' [1886; Kramers], laat het gerecht in een matig warme oven ... zacht gratineeren '... een korstje krijgen' [1931; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans gratiner '(een gerecht) van een korstje voorzien' [1829; Rey], eerder al 'aanbranden' [1825; Rey], afleiding van het zn. gratin 'aanbaksel, aanzetsel, dat wat losgekrabd moet worden' [1564; Rey], afleiding van Oudfrans grater, gratter 'krabben, krassen' [voor 1174; Rey], een woord van Germaanse oorsprong; het is ontleend aan Frankisch *krattōn 'id.', zie krassen.


  naar boven