1.   komkommer zn. 'langwerpige vrucht (Cucimus sativus)'
categorie:
leenwoord
Mnl. cucumer in saet ... van cucumer ende van mellonen 'zaad van komkommer en meloenen' [ca. 1460; MNW cucumer]; vnnl. concommeren (mv.) [1510; WNT uw I], comcommeren (mv.) [1598; WNT pompoen].
Ontleend aan Frans concombre 'komkommer' [1256; TLF], eerder ook al komkobre [1100; Rey]. Concombre is met aanpassing van de eerste lettergreep aan de tweede door invoeging van een nasaal ontstaan uit cocombre [1256; TLF], ontwikkeld uit vulgair Latijn cucumer, nevenvorm van klassiek Latijn cucumis (genitief cucumeris) 'komkommer, zeekomkommer'. De herkomst hiervan is niet zeker. Misschien is er, evenals bij klassiek Latijn cucurbita 'kalebas, pompoen' (zie courgette), een samenhang met Grieks kúkuon, dat wrsch. ontleend is aan een Semitische taal.
komkommertijd zn. 'periode met weinig nieuws'. Nnl. komkommertijd 'tijd van het jaar met slappe handel en weinig politiek nieuws' [1871; WNT]. Samenstelling van het zn. komkommer en tijd 'periode'. Deze slappe zomerperiode valt samen met de periode waarin de komkommers rijpen. In Engels slang bestonden de samenstellingen cucumber-time 'slappe tijd voor kleermakers' [ca. 1700; OED] en cucumber season 'id.' [1865; OED], maar die zijn nooit algemeen geworden. De komkommertijd heet in het Engels silly season; leenvertaling uit het Engels (Stoett) lijkt daarom onwaarschijnlijk; mogelijk wel uit Duits Sauregurkenzeit, dat sinds de 18e eeuw bekend is.
Literatuur: Sanders 2004, 56-58
Fries: komkommer ◆ komkommertiid


  naar boven