1.   goodwill zn. 'welwillendheid; commerciĆ«le waarde boven de instrinsieke'
categorie:
leenwoord
Nnl. goodwill 'extra waarde van een zaak op grond van goede naam, klantenkring etc.', in onder de activa is toch geen bedrag voor goodwill geboekt? [1906; Groene Amsterdammer], koopsom goodwill + inventaris f. 5000,- [1940; WNT Aanv.], 'gunstige gezindheid (ten opzichte van)' [1931; Groene Amsterdammer], niettegenstaande alle goodwill, welke Benjamin Britten en zijn English Opera Group in ons land genieten ... [1948; WNT Aanv. continentaal].
Ontleend aan Engels goodwill, eerder good will 'goede gezindheid, goede wil' [ca. 725; BDE], later ook good will 'extra waarde van een zaak boven de intrinsieke' [1571; OED], samenstelling van good, zie goed 1, en will, zie wil. De commerciƫle betekenis is gebaseerd op het feit dat een dergelijke extra waarde bestaat doordat de firma de gunstige gezindheid van de klanten heeft verworven.
Fries: goodwill


  naar boven