1.   bijster bn. 'kwijt'; bw. 'zeer'
categorie:
geleed woord
Mnl. bijsterlijc (bw.) 'onzinnig, uitzinnig' [1378; MNHWS], bijster 'kwijt, verdwenen, weg' [1380-1400; MNW-P], Men seit dat een mensche woet of raset, die sijnre sinnen bijster is 'men zegt van een mens dat hij raast of tiert als hij zijn verstand kwijt is' [1437; MNW-P], bijsterlicken (bw.) 'op woeste wijze' [1479; MNW-P], bijster 'loslopend' [1488; MNW], 'buitensporig, buitengewoon' [15e eeuw; MNW]; vnnl. bijstier zijn 'geheel beroofd of ontdaan zijn van zijn bezittingen' [1562; Naembouck], bij-stier, bijster 'van zijn bezittingen ontdaan, ontbloot, gebrekkig' [1599; Kil.]. Als bijwoord van graad: vnnl. een bijster groot Boeck [1569; WNT], bijster ghequelt 'zeer gepijnigd, geplaagd' [1598; WNT]; nnl. vermaakten zich ... niet bijster 'vermaakten zich niet erg' [1866; WNT].
Afleiding van mnl. bisen 'wild rondlopen (van vee), op een dwaalspoor raken, zwerven' [ca. 1400; MNW], (nu alleen nog dialectisch biezen, bijzen, bizzen, bissen 'wild rondlopen van vee'), mogelijk een afleiding van een zn. bijs, bies 'bui, schommel'.
Mnd. bister 'loslopend, verwilderd, vervallen, ontuchtig, ellendig, slecht' (> nde. bister 'grimmig, donker', nzw. bister 'nors, ruw'); nhd. dial. biester 'donker, woest'; ofri. biuster-lik 'verward, slecht' (nfri. bjuster (bn.) 'kwijt', (bw.) 'zeer'). Verwantschap met ne. boisterous, ouder boistous, 'onstuimig' valt niet te onderbouwen. Het bijbehorende werkwoord mnl. bisen heeft als cognaten: ohd. bisōn 'wild rondlopen van vee' (nhd. bisen); ozw. bisa 'lopen'. Bij het zn. bijs horen nog: os. bisa 'wervelwind'; ohd. bīsa 'id.'; Midden-Frankisch bis 'bui uit het noorden'.
Misschien horen deze woorden bij dezelfde pie. wortel als beven. Het achtervoegsel -ter in bijster is niet duidelijk, mogelijk is er sprake van een achtervoegsel pie. *-ro dat diende ter vorming van bn. In dat geval is de -t- secundair ingevoegd.
Het bijwoord was in het Middelnederlands bijsterlijc 'onzinnig, uitzinnig', in het Vroegnieuwnederlands begon men bijster als bijwoord te gebruiken. De betekenis is van 'heftig, onstuimig' via werkwoordelijke combinaties als waren bijster ghequelt 'waren ernstig geplaagd' naar de nu algemene van 'zeer' gemoduleerd.
Literatuur: A. de Jager (1878) Woordenboek der Frequentatieven in het Nederlandsch, Gouda, 25-32; F. Kluge (1926) Nominale Stammbildungslehre der altgermanischen Dialekte, Halle, 106; Schönfeld 1970, par. 167c; Weijnen 1996
Fries: bjuster


  naar boven