1.   bidden ww. 'god aanroepen; dringend verzoeken'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. biddon 'god aanroepen' [10e eeuw; W.Ps.], bidden 'id.' [11e eeuw; Will.]; mnl. bidden 'god aanroepen' [1236; CG I, 26], 'smeken om' [1270; CG I, 168].
Os. biddian 'verzoeken' (mnd. bidden); ohd. bitten (nhd. bitten 'verzoeken' naast beten 'bidden'); ofri. bidda (nfri. bidde); oe. biddan (ne. bid); on. biðja (nzw. be(dja)); got. bidjan (naast bidan); < pgm. *bed-jan-.
De verdere etymologie is omstreden. Semantisch sluit *bed-jan- goed aan bij de wortel pie. *gwhedh- 'verzoeken, begeren', waarbij behoren Grieks théssasthai 'verzoeken'; Avestisch ǰaiyemi 'ik verzoek'; Litouws gedáu-ju '(vurig) verlangen'; Oudiers guidid 'hij verzoekt' (IEW 488). Problematisch, zo niet onmogelijk voor pgm. *bed-jan- is echter de afleiding van *b- uit pie. *gwh-.
Voor een (formeel beter te verdedigen) wortel pie. *bhedh- 'buigen' (IEW 114) bestaat echter geen zekere aanwijzing: etymologisch verband met Sanskrit bā́dhatē 'hij dringt op, (onder)drukt, dwingt', jñu-bā́dh- 'de knie buigend', Tochaars B peti 'verering' is wrsch. onjuist; verbinding met os. kneo-beda 'gebed' (letterlijk 'met gebogen knieën'), oe. cnēow-gebed 'gebed', on. kné-bedr 'knielkussen' wordt betwijfeld. De betekenis 'bidden' zou zich hier via 'buigen van de knie (om te bidden)' uit 'buigen' ontwikkeld hebben.
Als derde mogelijkheid wordt gewezen op ohd. beitten 'opdringen, eisen'; on. beida 'eisen'; got. baidjan 'dwingen' en ook Latijn fīdere 'vertrouwen', zie fideel, teruggaand op de wortel pie. *bheidh- 'dwingen', (mediaal) 'vertrouwen' (IEW 117). De sterke vervoeging van de verleden tijd (bad) is dan secundair gevormd naar het voorbeeld van bijv. zitten/zat, liggen/lag.
Literatuur: E. Seebold (1980) 'Etymologie und Lautgesetz. Materialsammlung' in: M. Mayrhofer e.a. Lautgeschichte und Etymologie, Wiesbaden, 459-461, 479-482; H. Kern (1881) 'Bidden', in: TNTL 1, 32-37; Mayrhofer 1956-1980, II, 425-426
Fries: bidde


  naar boven