Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "intensiefvorming of frequentatief"

71 tot 80 van 126

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



jat
jatmoos
jatten
jazz
je
jeans
jeep
jegens
jekker
jenever

jengelen

jennen
jeremiade
jeremiëren
jerrycan
jersey
jet
jeu
jeugd
jeuk
jeuken


71.   jengelen ww. 'aanhoudend zaniken, dwingend huilen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. jangelen 'aanhoudend zeuren' in besiet of ghyt doen wilt zonder janghelen 'overweeg of u het doen wilt zonder te zeuren' [1528; MNW], later ook jengelen 'zeuren'; nnl. overdrachtelijk in men zegt van tandpyn, dat ze jengelt [1729; WNT].
Frequentatief van janken.
Oudfrans jangler 'kletsen, kwetteren' [12e eeuw; TLF jongler], zie ook jongleren, is misschien aan het Nederlands ontleend. Aan het Oudfrans ontleend is Middelengels jangle 'id.' [ca. 1300; OED], Nieuwengels jangle 'onaangenaam klinken' [1494; OED].
72.   kabbelen ww. 'zachtjes golven'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. eerst een geïsoleerde vindplaats van de variant (af)kibbelen in alsoe tvoorlandt jegens den noortwestdijck afghekibbelt es [1582; WNT Supp. afkibbelen], en van de variant kappelen in jachten die door het hart aen schieten en cappelen van het water haer schut niet en conde gebruijken 'jachten (kleine oorlogsschepen) die door het snel onstuimig worden van het water hun geschut niet konden gebruiken' [1634; WNT]; dan de vorm kabbelen in zekeren bergh, van de zee gekabbelt 'een berg die door de kabbeling van de zee was afgekalfd' [1642; WNT], overmits ... de stroomen nogh seer vehement uyt 't zuydelijcke oort van den oceaen ons tegen cabbelden 'omdat de stromen ons nog zeer hevig uit het zuiden van de oceaan tegemoet golfden' [1659; WNT tegen].
De etymologie is onduidelijk, aanknopingspunten buiten het Nederlands zijn er nauwelijks. Al in de oudste attestaties komt het betekeniselement 'afknagen van land (door de golven)' voor, maar dat hoeft niet oorspronkelijk te zijn. Wrsch. is kabbelen hetzelfde woord als mnl. cabbelen 'kijven, twisten' zoals in de bastarden cabbelden ende keven daghelijcx jeghen de ghetraude kindere 'de onechte kinderen ruzieden elke dag met de wettige kinderen' [ca. 1470; MNW]. Het slaan der golven werd dan met gekijf vergeleken. De variant (af)kibbelen is mogelijk affectief, maar kan ook beïnvloed zijn door kibbelen 'kijven' [15e eeuw]. Naast kabbelen en afkibbelen bestaan rijmende woorden met kn-: knabbelen [16e eeuw] en knibbelen [15e eeuw], die beide zowel 'kijven' als 'knagen' beteken(d)en, zie ook beknibbelen. In hoeverre en in welke richting al deze woorden elkaar in vorm en betekenis beïnvloed hebben is vooralsnog onduidelijk. Ook het rijmende babbelen, dat immers in de oudste attestatie [16e eeuw] eveneens een betekenis 'knabbelen' heeft, is het vermelden waard. Het woord afkalven [16e eeuw] sluit meer aan bij afkabbelen; als afkalven inderdaad met l-metathese van kavel is afgeleid, kan afkabbelen een affectieve klankvariant zijn. Ten slotte moeten hier nog enkele andere homoniemen vermeld worden: vnnl. cabbelen 'jongen werpen' [1573; Thes.] en 'braken' [1599; Kil.], die weliswaar overdrachtelijk bij elkaar kunnen horen, maar waarvan de betekenisrelatie met 'golven' niet duidelijk is; en cappelen, cabbelen 'schiften (van een vloeistof)' [1623 resp. 1807; WNT], waarvoor dat laatste ook geldt.
Alleen mnd. kabbelen 'kijven'.
Literatuur: J. van Lessen (1930), 'Over de etymologie van afkalven', in: TNTL 49, 263-272
Fries: -
73.   kakelen ww. 'kippengeluid maken, snateren'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Mnl. eerst in de afleiding cakeler 'kakelaar' in de persoonsnaam Walteri Cakelers [1275; Kortrijkse Naamkunde 1980, 93], dan cakelen 'keffen (van honden), snauwen (van mensen)' [1477; Teuth.], kakelen, kekelen 'kippengeluid maken' in die hinne ... was zeer blide ende kekelde veel [1488; MNW]; vnnl. kaeckelen, kekelen 'id.' [1599; Kil.].
Wrsch. een klanknabootsend woord.
Mnd. kakelen; nfri. keakelje; me. cakelen (ne. cackle); nzw. kackla, nde. kagle.
Fries: keakelje
74.   kantelen ww. '(doen) omkeren'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Nnl. kantelen 'omslaan (van een schip)' [1802; WNT], 'doen omkeren of omslaan' in [het gewicht van de zeelui] kantelt ... de lichte sloepen [1808; WNT].
Frequentatieve afleiding van kanten in de betekenis 'op zijn kant zetten, kantelen', zoals in vnnl. indien die Coopman dat Hout van onderen begeert te besien, ende dat doet kanten ('op zijn kant laat zetten') omme te weten of 't onder soo goet is als boven [1541; WNT].
Een vergelijkbare Nederduitse afleiding is in het Nederlands ontleend als kenteren.
Fries: kantelje
75.   kartelen ww. 'kartels aanbrengen'
categorie:
klankwoord, intensiefvorming of frequentatief
Mnl. kertelen 'van franje voorzien' [1483; WNT]; vnnl. kertelen 'kerven, van kartels voorzien' [1599; Kil.], kartelen in blaadjes ..., die rontom min of meer gekartelt zyn [1698; WNT wederdood].
Frequentatief van kerten 'kartelen' [1599; Kil.], later met overgang e > a voor r + dentaal zoals bij hart. De verdere herkomst van kerten is onzeker, vermoedelijk is het met r-metathese gevormd uit Middelnederlands cretten, cratten 'krabben, krassen', zoals in distelen ... die sere cretten en scremen 'distels, die erg krassen en schrammen'.
Bij mnl. cretten: mnd. kratten 'id.'; mhd. kratzen 'id.', zie krassen. Dit zouden klanknabootsende woorden kunnen zijn.
kartel 2 zn. 'scherpe inkeping langs een rand'. Nnl. kartel in van groote kartels of bolletjes voorsien [1724; WNT linie]. Afleiding van kartelen.
Fries: kartelje
76.   kibbelen ww. 'redetwisten'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. kibbelen of disputeren 'redetwisten' [1437; MNW-P], ook in de afleiding kibbelinghe 'gekibbel' [1400-50; MNW].
Frequentatief met expressieve geminatie van kijven.
Mnd. kibbelen, kevelen; mhd. kibelen, kivelen (nhd. kibbeln); nzw. käbbla.
Fries: k(j)ibje
77.   kieperen
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Zie: kiepen
78.   klapperen
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Zie: klap
79.   klonteren
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Zie: klont(er)
80.   knikken 1 ww. 'het hoofd op en neer bewegen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. daer si geknikt in beden lach 'toen zij gebogen (d.i. geknield) in gebed lag' [1265-70; VMNW], hi ... knicte thoet 'hij knikte het hoofd' [1300-50; MNW-R], knickede hy metten hoved 'knikte hij met zijn hoofd' [1415-35; MNW-R].
Gezien de vroege attestatie waarschijnlijk niet hetzelfde woord als knikken 2, maar een nevenvorm van het meer gebruikelijke werkwoord mnl. nicken 'zich buigen', zoals in beneuen haren knin hi leide desine, ende es also genikket 'hij plaatste zijn knieën naast de hare en is zo neergeknield' [1265-70; VMNW], vnnl. metten hoofde nicken 'met het hoofd knikken' [1573; Thes.]. Mnl. nicken is een intensiefvorming bij de stam van het werkwoord nijgen 'buigen'.
Mnd. nicken 'neerbuigen (het hoofd, de ogen)'; mhd. nicken 'id.' (mhd. nicken). De anlaut in deze woorden gaat terug op pgm. *hn-.
Fries: knikke

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven