1.   hip bn. 'modieus, bij de tijd'
categorie:
leenwoord
Nnl. hip 'de eigenschappen van een hippie hebbend' [1966; WNT Aanv.], "modern, eigentijds, progressief, opvallend, uitdagend-jong" [1970; Broersma], 'modieus' [1974; WNT Aanv.].
Ontleend aan Amerikaans-Engels hip, oorspr. met de betekenis 'schrander; stijlvol' [1904; OED], nevenvorm van hep 'id.' [1908; OED], beide van onbekende oorsprong. Met het ontstaan van de hip-cat-, hipster- en hippie-cultuur verschoof de betekenis van hip mee.
hippie zn. 'persoon die zich door non-conformistisch gedrag en vredelievende levenswijze afzet tegen conventionele maatschappelijke opvattingen'. Nnl. hippies 'id.' [1967; WNT Aanv.], hippie [1973; Reinsma 1975]. Ontleend aan Amerikaans-Engels hippy, hippie 'id.', met als oudste attestatie these would be hippies [1953; OED] en afgeleid van hip, maar zie hierna. Hippies waren in de jaren 1960 in de VS een waar fenomeen en sinds ca. 1967 in lichtere mate ook in Nederland. Nu ze geschiedenis zijn geworden, bestaat het woordt vooral nog als historische term. Eerder dan de hippie bestond eind jaren 1930 in het Amerikaans-Engels al de hep-cat 'liefhebber van swingmuziek' [1938; OED], ook hip-cat, samenstelling van hep, hip 'op de hoogte, bij de tijd' en cat in de betekenis 'kenner, expert'. De met het achtervoegsel -ster (zie gangster) van hip afgeleide Amerikaans-Engelse term hipster, eerst 'allesweter, slimme jongen' [1941; OED] wordt daarna synoniem met hip-cat, hep-cat 'jazzliefhebber' [1956; OED], en krijgt dan ook de betekenis 'moderne, opstandige jongere' [1958; OED], waarna het synoniem wordt met hippie [1967; OED]; in de betekenis 'moderne jongere' is het ook ontleend als Nederlands hipster [1964; WNT Aanv.]. Het is zeker niet ondenkbaar dat hippie een verkorting is van hipster.


  naar boven