1.   bordeel zn. 'seksclub'
categorie:
leenwoord
Mnl. bordel 'huis van ontucht' [1276-1300; CG II, Lut.A], 'hut, krot' [1300-50; MNW]; vnnl. bordelen (mv.) 'huizen van ontucht' [1500; WNT wonen].
Ontleend aan Oudfrans bordel 'hutje, bordeel' [12e eeuw voor beide betekenissen], verkleinwoord van borde 'boerenhuis, planken hut' [1172], dat een collectiefvorming is bij het aan het Germaans ontleende *bord 'plank', zie bord.
Fries: bordeel


  naar boven