1.   lukken ww. 'voorspoedig verlopen'
categorie:
geleed woord
Mnl. nu dattet mi beste lucket 'nu het mij het voorspoedigst verloopt' [1450-1500; MNW]; vnnl. lucken 'een bepaalde afloop hebben' [1573; Thes.], gelucken, lucken 'voorspoedig verlopen, voorspoedig aflopen' [1599; Kil.]; nnl. lukken, ook 'slagen' [1725; WNT].
Nevenvorm van ouder gelukken 'een voorspoedige afloop hebben'. Beide woorden waren aanvankelijk synoniem. Pas in het Nieuwnederlands ontstond een licht betekenisonderscheid: gelukken legt meer nadruk op een resultaat, lukken meer op een proces.
Fries: lokke


  naar boven