1.   woordenboek zn. 'boek waarin woorden zijn beschreven'
Vnnl. woordboeck, dats dictionarium [1584; Twe-spraack], desen Dictionaris oft Woorden-boeck [1618; Claes 1993].
Samenstelling van het meervoud van woord en boek.
De middeleeuwse en de eerste gedrukte Latijn-Nederlandse woordenlijsten werden vocabularius genoemd, bij Latijn vocabulum 'woord'. In het Vroegnieuwnederlands gebruikte men in titels ook wel de vernederlandste vorm vocabulaer. Hiervan is woord(en)boek de vertaling. Aanvankelijk luidde de samenstelling nog woordboe(c)k, met de oorspronkelijke, uitgangsloze meervoudsvorm van woord (zoals nog in Zweeds ord 'woord' en 'woorden'). Na de 18e eeuw komt deze vorm in de standaardtaal niet meer voor.
Vanaf de 16e eeuw nam men in Latijn-Nederlandse vertaalwoordenboeken veelal ook dictiones 'zegswijzen' op; die werden daarom dictionarium genoemd, later ook wel dictionaire of dictionaris, zie verder dictionaire.
Literatuur: M. Philippa (1993), 'De etymologie van woordenboek', in: Trefwoord 5, 11-12; F. Claes s.j. (1993), 'Nog iets over Kiliaan en over de etymologie van woordenboek', in: Trefwoord 6, 51-52
Fries: wurdboek


  naar boven