1.   wonen ww. 'gehuisvest zijn'
categorie:
erfwoord, geleed woord, geleed woord, geleed woord, alleen in België of Nederland
Onl. wonon 'wonen, verblijven' in Uuonon sal ic an selethon thinro an uueroldi 'ik zal in eeuwigheid in uw verblijfplaats wonen', thia uuonont an gemerke 'zij die in de grensstreek wonen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. wonen [1201-25; VMNW].
Os. wonōn; ohd. wonēn (nhd. wohnen); ofri. wunia, wenia (nfri. wenje); oe. wunian; alle 'verblijven, wonen e.d.'; on. una 'tevreden zijn' (nno. una); got. in unwunands 'ontevreden'; < pgm. *wunēn-, *wunōn- 'tevreden zijn'. Deze betekenis ligt ook ten grondslag aan die van pgm. (alleen West-Germaans) *gi-wuna(n)- (zn.) 'gewoonte', (bn.) 'gewend', waaruit in het Nederlands en het Duits de betekenis 'gebruikelijk' is ontstaan, zie gewoon.
Wrsch. een afleiding van de wortel pie. *uenH- 'begeren' van waan. Zie ook de causatiefafleiding wennen van diezelfde wortel.
woning zn. 'ruimte waar men woont'. Onl. wonunga in Uuerthe uuonunga iro uuosti 'moge hun woning een woestenij worden' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. woninge 'ruimte waar men woont, huis' [1240; Bern.]. Afleiding van wonen met het achtervoegsel -ing. ◆ woonachtig bn. 'verblijf houdend'. Mnl. woonachtich: wonagteg [1240; Bern.], in die binden brugschen ambochte wonanuch es 'die binnen het ambtsgebied van Brugge woont' [1280; VMNW]. Afleiding van wonen met het achtervoegsel -achtig. ◆ woonst zn. (BN) 'woning'. Mnl. woonste 'woonplaats, domicilie, woning, verblijf' in dat ... zie hem verdroeghen met haerre woenste 'dat zij zich verplaatsten met hun woning' [1283; VMNW]; vnnl. woninghe oft woonste [1562; Naembouck]. Afleiding van wonen met het achtervoegsel -st (VMNW), zoals in dienst, gunst, komst, kunst, winst. Dat woonste zou zijn ontstaan door verzwakking van het tweede lid in woonstee, dat zelf uit woonstede ontstond door d-syncope, is hoogst onwaarschijnlijk. In vergelijkbare samenstellingen bedstee, hofstee, legerstee, uit resp. bedstede, hofstede, legerstede, is zo'n verzwakking immers evenmin opgetreden. De vormen woonstede en woonstat, die in het Middelnederlands zeer frequent waren, zijn volksetymologisch beïnvloed door samenstellingen als bedstede. Het woord woonst is in het NN verouderd, maar in het BN nog vrij gebruikelijk, met name in de samenstelling tweewoonst 'twee-onder-een-kapwoning'.
Fries: wenjewenning ◆ - ◆ went


  naar boven