1.   winden ww. 'wikkelen'
Mnl. winden 'wikkelen' in in enen dieren pellen. dat men den doeden want 'men wikkelde de dode in een dierenhuid' [1260-80; VMNW], in sindale Gewonden 'in neteldoek gewikkeld' [1265-70; VMNW].
Os. windan (mnd. winden); ohd. wintan (nhd. winden); ofri. winda (nfri. wine); oe. windan (ne. wind) on. vinda (nzw. vinda); got. -windan; alle 'winden, wikkelen, draaien e.d.', < pgm. *windan-.
Verwant met: Umbrisch -uendu 'draaien'; Sanskrit vandhúr(a)- 'onderstel of bak van een wagen' (< 'gevlochten voorwerp'?); Tochaars B wänt- 'omhullen'; < pie. *uendh- 'omwikkelen' (LIV 681). In de Germaanse talen bestaan diverse al dan niet ablautende afleidingen van dezelfde wortel, met uiteenlopende betekenissen, zie wand, want 2, wenden, bewind en ingewanden.
Fries: wine


  naar boven