1.   moes zn. 'groente- of vruchtenbrij'
categorie:
erfwoord
Onl. muos 'eten, voedsel' in in gauon an muos min galla 'en zij deden gal in mijn voedsel' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. moes 'pap, meelspijs' [1265-70; VMNW], 'groente als gewas' in coil off alreley moiss 'kool of allerlei groente' [1477; Teuth.].
Os. mōs 'eten' (mnd. mōs 'id.'); ohd. muos 'eten, maaltijd, brij, soep' (nhd. Mus 'brij', Gemüse 'groente'); ofri. mōs 'brij, eten, maaltijd' (nfri. moes 'kool' in boeremoes 'boerenkool'; oe. mōs 'eten, levensmiddelen' (me. mose 'brij'); < pgm. *mōsa- 'brijachtig voedsel'.
Ontwikkeld uit pie. *meh2d-to- of *meh2d-so-, door achtereenvolgens assimilatie (> pgm. *mōssa-) en door verkorting van de medeklinker na lange klinker. De wortel *meh2d- staat in ablautverhouding tot *mh2d- 'nat worden, druipen (al dan niet van vet)' (IEW 694-695, LIV 421), waaruit pgm. *mata-, *mati- 'voedsel', zie metworst (waarbij ne. meat), mes, maat 2 'makker' en wrsch. ook mesten 2 'vet doen worden'. Buiten het Germaans zijn verwant: Latijn madēre 'nat zijn, rijpen'; Grieks madarós 'vochtig'; Sanskrit mádati 'borrelen'; Avestisch masya 'vis'; Oudiers maidim 'breken' (met dubieuze betekenisontwikkeling: < 'uit elkaar gaan' < 'vervloeien'?); Armeens macun 'zure, gestremde melk'; Albanees mazë 'room, vel op de melk'.
Verklaringen die moes terugvoeren op de wortel pie. *med- 'meten', waarbij het woord 'het toegemeten voedsel' zou betekenen, zijn onwaarschijnlijk: hieraan ontbreekt het aspect 'vochtigheid' dat een wezenlijke kant van de betekenissen van moes vormt.
De oorspr. algemene betekenis 'eten, voedsel' vernauwde zich in het Nederlands en het Hoogduits tot 'fijngehakt of fijngekookt voedsel, in het bijzonder van planten of meel bereid' en ten slotte tot de niet-toebereide planten zelf. Deze laatste betekenis is in het Nederlands verouderd maar is nog herkenbaar in onderstaande samenstellingen.
moestuin zn. 'groentetuin'. Vnnl. in de samenstellingen moestuinluiden 'moestuinlieden, groentetelers of -verkopers' [1642; WNT], dan als simplex in keurigen moestuin 'voortreffelijke groentetuin' [1720; WNT keurig]. Samenstelling van moes in de betekenis 'groente' en tuin. Oudere samenstelling met moes zijn bijv. moeshoff 'groentetuin' [1380-1420; MNW] en wermoeshoff 'id.' [1488; MNW]. ◆ warmoes zn. 'groene groente'. Mnl. warmus 'groente' [1240; Bern.], warmoes. Oude samenstelling van warm en moes. De oorspr. betekenis is nog herkenbaar in Middelnederduits warmōs 'groente die warm genuttigd wordt' en Oud- en Middelhoogduits war(m)muos 'warme spijs, soep', maar in het Middelnederlands is de betekenis verbreed tot 'groente als gewas'. Behalve als benaming voor groene groente in het algemeen werd het woord gebruikt als benaming voor bepaalde soorten groente, zoals prei of boerenkool. Het is in de standaardtaal verouderd, maar komt in dialecten nog voor als benaming voor het als groente gegeten blad van de snijbiet.
Literatuur: G. Darms (1978), Schwäher und Schwager, Hahn und Huhn. Die Vrddhi-Ableitung im Germanischen
Fries: boeremoes 'boerenkool'


  naar boven