1.   getouw zn. 'weeftoestel'
categorie:
geleed woord
Mnl. getouwe 'werktuig van handwerksman, weefgerei' [1240; Bern.], dat ne ghen weuere moghe maken omganc ten ghetowen omme drinke penninghe 'dat geen enkele wever het weeftoestel mag bedienen om drinkgeld' [1270; CG I, 184], metselaers mit horen gereescip, ghetouwe ende breecbilen 'metselaars met hun gereedschap, werktuigen en breekijzers' [voor 1400; MNW]; vnnl. ghetouwe of ghetauwe 'mechanisch toestel', ghetouwe des wevers, wevers touwe 'toestel van de wever' [beide 1599; Kil.].
Afleiding met het voorvoegsel ge- (sub b) van het werkwoord touwen 'gereedmaken, bewerken, knopen etc.', een tot in de 19e eeuw voorkomende variant van tooien; een getouw is dus een toestel waarmee men bewerkt, gereedmaakt, etc. Een andere mogelijkheid is afleiding met het collectiefvoorvoegsel ge- (sub c) van het Middelnederlandse zn. touwe 'gereedschap, werktuig', later ook 'weefgetouw' (ook behorend bij het werkwoord touwen); getouw zou dan een complexer werktuig aanduiden dan de oudere betekenis van touwe.
Mnd. getouwe 'werktuig, weefgetouw'. ohd. gizāwa 'uitrusting, huisraad'; oe. getāwe 'uitrusting'; zonder voorvoegsel ofri. tauwe 'werktuig' (nfri. tou).
Getouw en touwe zijn wrsch. niet verwant met touw 'koord', mnl. tou (FvW).
De vormen met en zonder voorvoegsel zijn nog terug te vinden in de uitdrukkingen iets op het getouw zetten (thans vooral BN) en iets op touw zetten 'iets ondernemen, beginnen of opzetten', in door éénen zien bewerken wat voor velen op het touw gezet was [1817; WNT touw i], toen hij (een zeker boek) op het getouw zette [1868; WNT getouw].


  naar boven