1.   vleermuis zn. 'vliegend zoogdier van de orde Chiroptera'
Mnl. fledermus 'vleermuis' [1240; Bern.], die uledermus ... diene vlieget altoes niet dan nauonts spade 'de vleermuis, die alleen 's avonds laat vliegt' [1287; VMNW], vleermuse [ca. 1475; MNW]; vnnl. vleermuys [1538; iWNT].
Samenstelling van mnl. vleder 'vleugel' en muis 1. Namen van veelvoorkomende dieren rondom het huis worden wel vaker gebruikt in samenstellingen voor geheel andersoortige dieren, bijv. in sprinkhaan, zeekoe en BN waterkonijn 'muskusrat'. Voor het eerste lid, in het Nederlands met wegval van intervocalische -d-, zie vlerk. De traditionele opvatting, volgens welke het eerste lid is afgeleid van mnl. vlederen, is onhoudbaar, onder andere omdat dit werkwoord veel jonger is; het omgekeerde is het geval, zie verder fladderen.
Mnd. vledermūs, vlērmūs; ohd. fledarmūstro, -a, fledarmūs (nhd. Fledermaus); nfri. flearmûs. Daarnaast met een ander eerste lid: ohd. rodamūs en oe. hreāðemūs, hreāþemūs, hrēremūs. Vanwege de door volksetymologie verbasterde vormen is het onduidelijk wat in deze woorden het eerste lid is; wrsch. is het -hrēad 'ornament' bij pgm. *hreudan 'bedekken, tooien', zie uitrusten; de vleermuis is dan een 'met ornamenten, d.w.z. vleugels getooide muis'.
Het eerste lid in al deze samenstellingen is dus een latere toevoeging, getuige ook het simplex ohd. mūstro 'vleermuis'. Dit woord zou letterlijk 'op een muis gelijkend dier betekenen', waarbij het achtervoegsel vergeleken wordt met dat in Sanskrit aśvatará 'ezel', letterlijk 'op een paard gelijkend dier', bij aśva- 'paard'.
Fries: flearmûs


  naar boven