1.   heien ww. 'palen de grond in stampen'
categorie:
etymologie onduidelijk, uitleenwoord
Mnl. heien '(met een heiblok) de grond in stampen ter fundering' in ghaerne repe of te makene daer me mede heiede 'garen om touw van te vervaardigen waarmee men kan heien' [1297; CG I, 2394]. Daarnaast het nu verouderde zn. heie 'heiblok, stamper' [1286; CG I, 1115], heye [ca. 1483; MNW].
Herkomst onduidelijk. Klankwettig en semantisch is verwantschap met Latijn caedere 'snijden, hakken, beuken', zie incisie, goed mogelijk. Men moet dan wel aannemen dat er al heel vroeg syncope van de -d- heeft plaatsgevonden, zoals bij rooie uit rode.
Alleen het zn.: ohd. heia 'heiblok, grote houten moker' (nhd. Heie).
Ontleend aan het Nederlands is de Franse technische term hier 'met een grote houten hamer slaan' [ca. 1200; Rey].


  naar boven