1.   de- voorv.
categorie:

In de meeste Nederlandse woorden is de- de voortzetting van het Latijnse voorvoegsel dē-, dat identiek is met het voorzetsel 'vanaf, vanuit'. Leenwoorden met de- zijn in veel gevallen via het Frans overgenomen. In het corresponderende Franse voorvoegsel dé- is Latijn dē- echter voor medeklinkers samengevallen met een ander voorvoegsel, namelijk Latijn dis- > Oudfrans des-. Des- is wel bewaard voor klinkers.
Latijn heeft alleen Keltische cognaten: Iers , Gallisch di-.
De oorspr. Latijnse betekenissen van het voorvoegsel dē- waren a) 'beweging naar beneden', bijv. in demissionair, depressie; b) 'vanaf', bijv. in delegeren, deporteren; c) een verbleekte, of niet meer duidelijke betekenis wordt aangetroffen in bijv. declameren, declareren, delinquent; d) dē- drukte ook wel het tegengestelde van een werkwoord uit, of het terugdraaien of ontdoen van iets, bijv. in deformeren, degenereren, degraderen. Het is vooral deze laatste functie die in het Frans (vooral na de bovengenoemde samenval met < Latijn dis 'uiteen-'), het Engels, en in mindere mate het Nederlands productief is geworden, zoals in nieuwvormingen als dekolonisatie, derussificatie. In de concurrentie met het synonieme voorvoegsel ont- geeft vooral de inheemsheid van het grondwoord de doorslag: het is de-centraliseren, de-magnetiseren naast ont-zielen, ont-kalken.
Fries: de-


  naar boven