1.   stok 2 zn. 'voorraad speelkaarten'
categorie:
erfwoord
Nnl. het aas is in de stok gebleeven [1717; WNT].
Hetzelfde woord als stok 1, maar met de overdrachtelijke betekenis 'voorraad'. Tegenwoordig is de betekenis vrijwel beperkt tot 'voorraad kaarten op de speeltafel, waaruit kan worden getrokken of gedeeld'. Tot in de vorige eeuw was de betekenis 'voorraad' algemeen van strekking; deze heeft zich ontwikkeld uit de betekenis 'boomstronk, stomp, stam zonder takken'. Deze laatste werd opgevat als de hoofdzaak, de producerende basis van de boom, waaraan jaarlijks de takken, het loof en de vruchten werden onttrokken die van groot belang waren voor de in en bij de wouden levende mensen. Het Engels kent de vroegste attestaties van deze betekenissen, namelijk een van 'voorraad' uit 1428 en een van 'voorraad speelkaarten' uit 1584. Of het Nederlands (met het Duits en de Scandinavische talen) deze betekenissen heeft ontleend aan het Engels staat echter niet vast. Dit ligt anders voor stock in de betekenis van 'aandelenkapitaal', dat in 1824 voor het eerst in het Nederlands is geattesteerd. Deze betekenis heeft zich in het Engels ontwikkeld uit 'voorraad' langs de weg van 'geldvoorraad waaruit kan worden geput' (1419) en bestond daar al in de 17e eeuw als aanduiding voor het in aandelen verdeelde kapitaal van een onderneming.
Fries: -


  naar boven