1.   stof 2 zn. 'materie, materiaal; weefsel'
Mnl. stoffe 'substantie, (bouw)materiaal waaruit iets vervaardigd is of waarmee iets vervaardigd wordt' in Omme brood ende stoffe van der paneterie 'Voor brood en materiaal uit de bakkerij' [1302; MNW], 'uit draden vervaardigd voor (be)kleding bestemd materiaal; weefsel' in dat hijre valsche stoffe in gheleit hadde 'dat hij er verkeerd materiaal in had verwerkt' [1358; MNW loddere], 'materiaal' in stof om te schriven een sangboeck 'perkament om een liedboek te schrijven' [1494; MNW]; vnnl. 'grond, reden, aanleiding' in Dat ... men haest stoffe sal vinden om tegen al de geene, die sich met de Gereformeerde kerke niet vereenigen, op den selven voet voort te gaan 'dat men weldra een aanleiding zal vinden om tegen al degenen die zich niet aansluiten bij de hervormde kerk op dezelfde manier voort te gaan' [1598; WNT].
Ontleend aan Oudfrans estophe (Nieuwfrans étoffe) 'stof, materie; geweven materiaal', eerder al 'iets waarmee men voorzien wordt' [1241; Rey], afgeleid van estoffer (Nieuwfrans étoffer), 'stofferen, opvullen' [1223; Rey], ook 'rijkelijk voorzien van, verrijken' [ca. 1190; BDE], ontleend aan Frankisch*stopfōn '(vol)stoppen, van binnen bekleden' [ca. 9e eeuw; BDE], zie stoppen 1.
Duits Stoff [1660; Kluge], Deens stof en Zweeds stof zijn alle ontleend aan mnl. stoffe.
Fries: stof


  naar boven