1.   tittel zn. 'puntje'
categorie:
leenwoord
Mnl. titel, tittel 'afkortingsteken' in een titel ... inn off booven eyn woyrt [1477; Teuth.]; vnnl. titel, tittel 'klein detail' in de minste letter noch titele vander wet [1526; WNT], 'afkortingsteken' [1573; Thes.], titel 'letterteken, interpunctie, afkortingsteken' [1588; Kil.], 'klein detail' in noch een jota, noch een tittel [1637; WNT]; tittel 'klein detail' in noch tittel noch jota prijs te geven [1874; WNT].
Ontleend via Oudfrans title 'streepje als afkortingsteken' [1250-80; Rey] (Nieuwfrans titre) aan middeleeuws Latijn titulus 'afkortingsteken (in handschriften)', oorspr. 'dat wat aangeeft, aanduiding, aankondiging', zie titel. Zie ook het van dit woord afgeleide werkwoord betuttelen, letterlijk 'puntjes op de i zetten'. Zie voor de uitdrukking geen tittel of jota jota.
Spaans tilde 'diacritisch teken' [1433; Corominas], dat ook internationaal onder die naam bekend is, o.a. in het Nederlands [1847; Kramers], gaat, wrsch. via Catalaans title 'afkortingsteken', later titlla, op ditzelfde Latijnse woord terug.
Fries: -


  naar boven