1.   achtervoegsel zn. 'suffix'
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Nnl. agter-voegsel [1723; Kate].
Leenvertaling van Latijn suffix < suffīxum, verl.deelw. van suffīgere 'onder of achter aanhechten of bijvoegen'), gevormd uit sub- en fīgere 'vasthechten', zie fixeren en het verwante dijk.
Eerdere pogingen tot leenvertaling waren vnnl. volgher [1584; Twe-spraack], naer-volgend hecht-woort [1633; Heule] of ledeken [1675; Heldoren]. Het Fries heeft in deze betekenis efterheaksel.
Literatuur: J. van Heldoren (1675) Een nieuwe en gemakkelijke Engelsche Spraak-konst, Amsterdam; Ruijsendaal 1989


  naar boven