1.   acht 2 zn. 'aandacht'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. achte 'aandacht' in die uus slaet cleyn achte 'die weinig aandacht aan ons besteedt' [ca. 1350; MNW]; nnl. acht 'aandacht', met name in combinatie met de werkwoorden geven en slaan.
Mnd. achte 'aandacht, achting'; ohd. ahta 'overleg, oordeel, aanzien' (nhd. Achtung 'aanzien'); ofri. achte 'gerecht, voorstel voor vonnis' (nfri. acht); oe. eaht, æht 'overleg'; < pgm. *ahtō. Daarnaast zonder -t- got. aha 'verstand', ahma 'geest', bij de wortel pgm. *ah- 'verstand'. Afgeleide werkwoorden zijn: os. ahtōn 'letten op, geloven'; ohd. ahtōn 'overwegen, bedenken' (nhd. achten 'achten'); ofri. achta, echta 'oordelen, taxeren' (nfri. achtsje); oe. eahtian 'waarderen, oordelen, overdenken'; < pgm. *ahtōn-, en de varianten on. ætla 'menen, geloven, van plan zijn' < pgm. *ahtilōn- en got. ahjan 'menen'.
Verwantschap buiten het Germaans is onzeker. Het meest voor de hand ligt een verband met pie. *h3ekw- 'zien, oog', maar dan zou in het Gotisch *ahwa moeten staan. Het is mogelijk dat deze taal -hw in -h- veranderd heeft vanwege de homonymie met ahwa 'water' (zie a), en de invloed van ahma en ahjan, waar het labiale element wel kon verdwijnen. Deze hypothese is echter zeer dubieus. Wellicht is er eerder een verband met pie. *h2ek- 'scherp' en vandaar 'scherpzinnigheid'.
achten ww. 'acht geven op; menen; achting voelen'. Mnl. achten 'nadenken; menen, denken; een zekere waarde toekennen' [1265-70; CG II, Lut.K] in Dat es daer ic meest vp achte 'dat is waar ik het meest op let' [1285; CG II, Rijmb.]; nnl. achten 'acht geven op, menen, achting voelen'. Afleiding van acht.
Fries: achtachtsje


  naar boven